Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8887

Datum uitspraak2008-06-24
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 07/4943
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende is commanditair vennoot in een CV. In deze CV wordt de fiscale boekwaarde van een pand ingebracht door de beherend vennoot, onder voorbehoud van de stille reserves. Tussen partijen is in geschil over welke waarde overdrachtsbelasting dient te worden berekend. Niet in geschil is dat het economische eigendom wordt ingebracht. De rechtbank is van oordeel dat de verkrijging in dit geval beperkt is tot een als een percentage uit te drukken aandeel in een onverdeeldheid. De overdrachtsbelasting moet worden berekend over de waarde van het verkregen gedeelte van de in de CV ingebrachte economische eigendom in plaats van over de waarde van de onroerende zaak zelf.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/4943 Uitspraakdatum: 24 juni 2008 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. De bestreden uitspraken op bezwaar De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 10 oktober 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting, alsmede de bij beschikking opgelegde boete. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur. 1. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.000; - vermindert de boete tot een bedrag van € 200; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 269, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; - gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt. 2. Gronden 2.1. Belanghebbende, [de heren], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de [BV] zijn met ingang van 1 januari 2006 een commanditaire vennootschap aangegaan onder de naam [CV], waarbij de BV optreedt als beherend vennoot en belanghebbende en de andere heren [de heren] als commanditaire vennoten. 2.2. In artikel 5 van de overeenkomst van commanditaire vennootschap is onder meer het volgende bepaald: “1. Comparant sub 1 brengt met voorbehoud van stille reserves, per datum ondertekening van onderhavige overeenkomst in de fiscale boekwaarde van het registergoed per 31 december 2005 ter grootte van € 337.055, staande en gelegen aan de [straat] te [woonplaats]. De stille reserves worden voorbehouden tot aan een waarde in het economische verkeer van € 765.000. Dit is de waarde voortkomend uit de minnelijke taxatie de dato 20 maart 2006. 2. Comparanten sub 2, 3 en 4 brengen elk in de vennootschap in een bedrag in contanten, groot € 116.000 (zegge: honderd zestienduizend euro). 3. Comparanten sub 2, 3 en 4 worden gerechtigd tot de stille reserves vanaf het moment van ondertekening van onderhavige overeenkomst.” In de overeenkomst staat als comparant sub 1 de BV vermeld en als comparanten sub 2, 3 en 4 [de heren]. Voorts is vermeld dat de overeenkomst is ondertekend op 31 december 2006. 2.3. In geschil is het antwoord op de volgende vragen: 1) Dient de verschuldigde overdrachtsbelasting te worden berekend over de waarde van het verkregen gedeelte van de in de commanditaire vennootschap ingebrachte economische eigendom, zoals belanghebbende stelt, of over de waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer, zoals de inspecteur stelt. 2) Van welke waarde moet voor de maatstaf van heffing worden uitgegaan, de (taxatie)waarde per 1 januari 2006 of per 1 januari 2007. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [straat] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), het economische eigendom heeft verkregen als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV). 2.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid j.o. artikel 52 van de Wet BRV, dient ook voor de grondslag van heffing ervan te worden uitgegaan dat de verkrijging van de economische eigendom op één lijn wordt gesteld met het verkrijgen van de onroerende zaak zelf. 2.5. Belanghebbende en de heren [de heren] verkrijgen elk een onverdeeld aandeel in de economische eigendom van de onroerende zaak. De economische eigendom is op grond van de akte van commanditaire vennootschap beperkt tot de boekwaarde van de onroerende zaak ter grootte van € 337.055, nu de inbrenger de onroerende zaak heeft ingebracht onder voorbehoud van stille reserves. Aldus hebben belanghebbende en de heren [de heren] naar het oordeel van de rechtbank niet de volledige economische eigendom van de onroerende zaak verkregen. De verkrijging is in dit geval beperkt tot een als een percentage uit te drukken aandeel in een onverdeeldheid en het economisch eigendom wordt vanwege het voorbehoud van de stille reserves niet ten volle benaderd. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met doel en strekking van de Wet BRV om bij de verkrijging van een dergelijk beperkt gedeelte van de economische eigendom uit te gaan van de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak zelf (vergelijk Hof ’s-Gravenhage, 11 april 2008, BK-07/00004). 2.6. Belanghebbende stelt dat voor de waardering van de onroerende zaak moet worden uitgegaan van de uitkomst van de minnelijke taxatie per 1 januari 2006, ter grootte van € 765.000. De rechtbank verwerpt deze stelling, nu de verkrijging van de onroerende zaak blijkens artikel 5, eerste lid van de overeenkomst van commanditaire vennootschap op 31 december 2006 heeft plaatsgevonden. 2.7. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld een beroep te doen op opgewekt vertrouwen ter zake van de uitkomst van de minnelijke taxatie, verwerpt de rechtbank dit beroep, nu ter zitting is komen vast te staan dat deze minnelijke taxatie in het kader van de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting heeft plaatsgevonden en voorts onweersproken is gesteld dat de geldigheid van de minnelijke taxatie drie maanden bedroeg. 2.8. Nu belanghebbende niet heeft gesteld noch anderszins is gebleken dat de door de inspecteur voorgestane waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2007 van € 865.000 onjuist zou zijn, zal de rechtbank deze waarde als uitgangspunt nemen. 2.9. De werkelijke waarde van het verkregene dient gelet op het vorenoverwogene te worden bepaald op 1/3 deel van € 865.000 minus € 427.945 (de voorbehouden stille reserves), zijnde € 145.685. Nu belanghebbende op aangifte een waarde heeft aangegeven van € 112.350, dient de naheffingsaanslag beperkt te blijven tot 6% van het verschil van € 33.335, zijnde € 2.000. Ter zake van de boete 2.10. Ingevolge artikel 17 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer dient de overdrachtsbelasting op aangifte te worden voldaan. Op grond van artikel 67c van de AWR kan de inspecteur een verzuimboete opleggen van maximaal € 4.537 indien belanghebbende de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald. Met in achtneming van paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur een verzuimboete op van 10 procent van de verschuldigde belasting met een maximum van € 4.537, ingeval er sprake is van het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de inspecteur geen verzuimboete op. Belanghebbende dient avas te stellen en te bewijzen. 2.11. Nu in het vorenoverwogene vast is komen te staan dat belanghebbende te weinig belasting op aangifte heeft voldaan is de boete terecht vastgesteld op 10% van de enkelvoudige belasting. Met hetgeen belanghebbende in haar beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake zou zijn van avas. 2.12. Nu de enkelvoudige belasting wordt verlaagd, verlaagt de rechtbank de boete naar evenredigheid en stelt deze vast op 10% van € 2.000 zijnde € 200. 2.13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard. 3. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Nu de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 07/4943, 07/4944 en 07/4945 dienen te worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit, zal de rechtbank in ieder van deze zaken een proceskostenveroordeling uitspreken van afgerond € 269 (€ 805/3). Deze uitspraak is gedaan op 24 juni 2008 door mr. A.J. Kromhout, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. van Schaik, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.